Ik kan het niet meer aanhoren

Ik kan het niet meer aanhoren. De analyses en bijbehorende sussende woorden over de verkiezingsuitslag: het had allemaal voorkomen kunnen worden wanneer mensen hadden ingezien dat verlicht, progressief en snel handelen het beste is omdat het ingezette beleid nou eenmaal noodzakelijk is.

Nee, het is niet zo dat wanneer het beleid allemaal sneller was uitgevoerd dat mensen dan wel tevreden zouden zijn geweest. Het stikstofbeleid is niet een onontkoombare van God gegeven wet maar een juridisch en technisch construct waarin ook andere keuzes mogelijk zijn. Veel van de mensen die BBB gestemd hebben, zijn het simpelweg oneens met de in Brussel en Den Haag gemaakte keuzes. Omdat ze andere prioriteiten hebben, omdat ze hun gemeenschap belangrijker vinden dan de in hun omgeving aangewezen plantjes die nu niet tot wasdom komen, omdat ‘computer says no’, eenvoudigweg niet volstaat.

Nee, het is niet zo dat wanneer de asielopvang na 2015-2016 op sterkte was gehouden mensen dan wel tevreden zouden zijn geweest. De zorg en het onderwijs kunnen zoveel nieuwe mensen elk jaar weer niet aan. De benodigde woningen zijn er ook niet. Waar dat door ontstaan is en of het de komende jaren wel gaat lukken, is nu niet relevant. Onder de ongeveer 35.000 geregistreerde dak- en thuislozen vallen niet de koppels die uit elkaar willen maar niet verder met hun leven kunnen omdat er geen andere woning is. Dit getal vertelt niet over de jongeren die inmiddels richting de 30 gaan en nog steeds bij hun ouders wonen. Vertelt niet over jongeren die zich per week van de ene naar de andere logeerplek verplaatsen. Vertelt niet over de gescheiden vaders die soms al jaren in een vakantiehuisje wonen. En wat is de oplossing van Den Haag? Een dwangwet die de voorrang van statushouders verder aanscherpt met bijbehorende fluwelen tekst over het principe van opvang van buitenlandse ontheemden zonder de ethische verantwoording voor en weging van de gevolgen van die keuze voor de bestaande bevolking. Want dat is populistisch of racistisch.

Nee, de Nederlanders zitten niet te wachten op een overheid die ons het volgende Europese project (E-ID of CBDC) in rommelt zonder keiharde waarborgen die de persoonlijke levenssfeer (ook wel privacy genoemd) betreffen en die het de overheid onmogelijk maakt om ons uitgavenpatroon te sturen. En helaas, de belofte dat dat echt niet zal gebeuren, wordt niet meer geloofd.

Nederland is inmiddels een dichtgeregeld land geworden waar de overheid de maakbaarheidsbeloften niet meer na kan komen. Onder een groot geloof in modellen, systemen en de bijbehorende ICT is de overheid een vergaande rechtvaardigheidsverdelingsmachine geworden die is vastgelopen. De hersteloperatie Groningen en het Toeslagenschandaal zijn de schandvlekken daarvan.

Den Haag pompt elk jaar meer geld in de zorg, het onderwijs en de politie. Terwijl elke leerkracht, zorgverlener of politieagent vele uren in de week kwijt is aan paarse krokodillen en papieren tijgers. Wie daar beter van worden, zijn als eerste de kwaliteitsmanagers en bijbehorende softwarebouwers.

En als klap op de vuurpijl krijgen de echte mensen, de hardwerkende mannen of vrouwen die hun belastingen gewoon betalen, kinderen opvoeden, ouders verzorgen en vrijwilligerswerk doen te horen dat ze niet woke genoeg, niet groen genoeg, onverantwoordelijk, volks of populistisch zijn. Steeds meer maken zich zorgen of ze hun rekeningen nog kunnen betalen.

Ik hoop en bid dat bestuurders, politici en hun adviseurs niet vluchten in ontkenningen, beter uitleggen, meer geld en bijhorende nieuwe ICT-projecten. Niet omdat ik denk dat het erg is dat de BBB bij de volgende verkiezingen dan nog groter wordt (dat is  nou democratie en waarom zouden zij het niet kunnen?) maar omdat ik mij zorgen maak over hoe wij tegenover elkaar zijn komen te staan. Ik hou namelijk van mijn land waar mensen in vrijheid vreedzaam en met een zeker respect voor elkaars uiteenlopende overtuigingen en levenswijze naast elkaar kunnen leven en proberen daar het redelijke midden in te vinden. Ik wil dat land terug.

Materiële grondrechtentoets is essentiële voorwaarde voor
overheidsingrijpen


Tijmen Wisman en Mona Keijzer, universitair docent Privacy & Gegevensbeschermingsrecht Vrije Universiteit Amsterdam; voormalig Tweede Kamerlid en staatssecretaris.

De overheid moet beperkingen van grondrechten toetsen en motiveren. Tijdens de coronacrisis deden de regering en de Staten-Generaal dit zeer beperkt. In de Wet publieke gezondheid (Wpg) moet daarom een materiële grondrechtentoets komen. Deze toets kan bijdragen aan bescherming van grondrechten en transparant en controleerbaar handelen van de overheid. Grondrechten vormen het normatieve hart van de democratische rechtsstaat. Klassieke grondrechten of vrijheidsrechten ‘beogen een totalitaire staat te voorkomen door bepaalde privésferen te beschermen tegen overheidsbemoeienis’.1 De meeste grondrechten zijn niet absoluut en mogen onder strikte voorwaarden worden beperkt. Grondrechten begrenzen zodoende niet alleen de macht van de overheid, iedere inmenging van de overheid op deze vrijheidsrechten moet ook worden getoetst en deugdelijk worden gemotiveerd. In die functie bieden grondrechten een waarborg voor transparant en controleerbaar overheidshandelen. Dit is voor zowel de volksvertegenwoordiging als de samenleving van groot belang om de macht te controleren en verantwoordelijk te houden.2

Voor de bescherming van grondrechten is het, juist in tijden van crisis, van wezenlijk belang dat beperkingen effectief zijn onderworpen aan deze voorwaarden. In dit essay stellen wij de vraag wat de plaats van de materiële grondrechtentoets behoort te zijn in de toekomstige Wet publieke gezondheid (hierna ‘wetsvoorstel Wpg’).3 Wij beperken ons hierbij tot het vereiste van proportionaliteit.

Om deze vraag te beantwoorden, stellen we eerst vast hoe een materiële grondrechtentoets eruit hoort te zien. Daarna volgt een bespreking van de materiële grondrechtentoets in de praktijk van de afgelopen twee jaar na de zomervakantie van 2020. In het derde deel wordt de proportionaliteitstoets in de voorgestelde wijziging van de Wpg besproken en analyseren we hoe deze zich verhoudt tot hoe een proportionaliteitstoets eruit hoort te zien. Tot slot doen wij een voorstel voor de materiële grondrechtentoets in de hiervoor genoemde wetswijziging waardoor deze kan functioneren als effectieve waarborg voor transparante en controleerbare maatregelen die in de toekomst worden genomen.

De materiële grondrechtentoets
Proportionaliteit is een belangrijk principe dat de burger beschermt tegen buitensporige machtsuitoefening en dat in zowel internationale verdragen als in de rechtspraktijk een belangrijke plaats inneemt. In de Nederlandse Grondwet staat geen expliciete proportionaliteitstoets opgenomen.4 De Grondwet gaat vooral over competentievoorschriften, doelcriteria en procedurele voorschriften. De belangrijkste bron voor de proportionaliteitstoets is daarom het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). Het EVRM gebruikt de toets om vast te stellen of de inmenging in een mensenrecht voldoet aan het vereiste dat het ‘in een democratische samenleving noodzakelijk is’ voor een bepaald publiek belang. De proportionaliteitstoets is niet klinisch, maar is verankerd in de democratische rechtsstaat. In Nederland heeft het proportionaliteitsprincipe in constitutionele toetsing een plaats gekregen in de Aanwijzingen voor regelgeving.5

De proportionaliteitstoets ziet op de relatie tussen het middel en het doel. Zowel op het niveau van de wetgeving als de maatregel zelf. De eerste stap is vaststellen wat het doel is. Vervolgens kan de wetgever toetsen of de voorgestelde maatregel die een grondrechtenbeperking inhoudt, effectief is. Deze moet het doel dus raken. De volgende stap is de subsidiariteitstoets, waarmee wordt vastgesteld of er maatregelen of middelen mogelijk zijn die minder raken aan de grondrechten. Daarna volgt de proportionaliteitstoets in strikte zin, waarbij een belangenafweging wordt uitgevoerd. Hierbij dient rekenschap te worden gegeven van de belangen die door de maatregelen worden geraakt (neveneffecten) en de vraag of het middel in verhouding staat tot het doel dat de overheid wil bereiken.

Door een dergelijke toets uit te voeren en deze inzichtelijk te maken, zorgt een wetgever ervoor dat het voor burgers helder is waarom hun grondrechten worden beperkt. Deze toets moet dan ook voor burgers helder en kenbaar zijn waarbij de wetgever en in het vervolg daarop het bestuur uiteenzet hoe de stappen van de materiële grondrechtentoets doorlopen zijn. Alleen verwijzen naar één belang – volksgezondheid in enge zin – en naar het advies van één adviseur – het OMT –, is niet voldoende. Voor de materiële grondrechtentoets zijn de wetgever en het bestuur zelf verantwoordelijk.

Toetsing wetgeving en beleid tijdens de coronapandemie
Tijdens de eerste paar maanden van de pandemie en bij de uitwerking van maatregelen in Nederland was toetsing van de proportionaliteit door de vele onduidelijkheden lastig. Maar zeker na de eerste golf had deze toetsing vele malen nadrukkelijker besproken dienen te worden in het maatschappelijke, politieke en wetgevingsdebat. In de aanloop naar de aankondiging van de 2Gregel verwierp de Tweede Kamer een motie van Pieter Omtzigt die de regering verzocht elke nieuwe coronamaatregel expliciet te toetsen aan de Grondwet. Ook verwierp de Tweede Kamer een motie van Nicki Pouw-Verweij, over het rapporteren van de effectiviteit van de vaccins.

Het tweede rapport van de Onderzoeksraad voor de Veiligheid (OVV) toont aan dat de materiële grondrechtentoetsing zowel door de regering als door de Staten-Generaal zeer beperkt was.6 Dit onderzoek beslaat de periode van september 2020 tot juli 2021. De voor dit essay relevante hoofdconclusie is dat vanwege het feit dat er te weinig is gemonitord en geëvalueerd de effecten van te nemen maatregelen onzeker zijn. Er dient meer kennis opgebouwd te worden om in de toekomst betere afwegingen over maatregelen te maken. Dit is des te belangrijker omdat het wetsvoorstel het ook mogelijk maakt om uit voorzorg, bij directe dreiging van een epidemie,
maatregelen te nemen. ‘Hierdoor is geen inzicht in de mate waarin individuele maatregelen hebben bijgedragen aan het indammen van de pandemie, waardoor het ook in toekomstige situaties onduidelijk blijft of maatregelen zoals mondkapjes, scholensluiting of een avondklok naar verwachting voldoende effecten hebben om de inzet ervan opnieuw te overwegen.’7

In het kader van de evenredigheidstoets die de regering blijkens de Memorie van Toelichting belangrijk vindt, is de volgende overweging van de OVV relevant: ‘Het is daarnaast ook wenselijk om meer inzicht te krijgen in de verwachte en onverwachte negatieve neveneffecten van maatregelen, zoals eenzaamheid en huiselijk geweld, ook die aspecten bij een volgende langdurige gezondheidscrisis met landelijke impact te kunnen afwegen tegen de verwachte voordelen op gezondheidsgebied.’

In hoofdstuk 7 van het OVV-rapport is te lezen wat op de verschillende momenten helder en vooral dus niet helder was over de effectiviteit van de verschillende soorten mondkapjes. De mondkapjesplicht is echter wel een kledingvoorschrift dat raakt aan de persoonlijke levenssfeer die beschermd wordt door artikel 10 van de Grondwet. Wil je die beperken, dan begin je met vast te stellen of het middel dat je kiest effectief is.

In hoofdstuk 8 is te lezen dat eind 2020 de negatieve effecten van het sluiten van scholen lange tijd de reden was om de scholen open te houden. Op het moment dat een overbelasting van de zorg dreigt, is het perspectief van de infectieziektebestrijding toch dominant. ‘De vraag in welke mate een scholensluiting bijdraagt aan het beperken van de virusverspreiding, en daarmee het tegengaan van de overbelasting van de zorg, is niet in de besluitvorming betrokken.’ De effectiviteit was dus hier eveneens niet helder en ook is destijds niet onderzocht of bijvoorbeeld een thuiswerkplicht voor de ouders de besmettingen op de werkvloer kon verminderen. Maar ook de rechterlijke macht bood geen soelaas voor een grondige materiële grondrechtentoetsing. De enige keer dat een echte proportionaliteitstoets door de rechter werd uitgevoerd, was bij het kort geding over de avondklok. ‘De voorzieningenrechter stelt daarbij vast dat het OMT naar eigen zeggen geen bewijs heeft dat de avondklok een substantiële bijdrage levert aan het terugdringen van het virus’8

In hoger beroep hanteerde het Hof, dat diezelfde middag was opgetrommeld, een hele andere maatstaf en stelde het volgende: ‘Alleen als evident is dat de Staat onjuiste keuzes maakt en de Staat dus in redelijkheid niet voor het gevoerde beleid heeft kunnen kiezen (…) is plaats voor rechterlijk ingrijpen’9

Een soortgelijke redenering kwam ook naar voren in het kort geding over de lockdown in december. ‘De Staat laat zich – ter invulling van de op hem rustende verplichting tot bescherming van de volksgezondheid – steeds voorzien van deskundig advies van wetenschappers uit verschillende relevante disciplines en heeft met het oog daarop het Outbreak Management Team (OMT) samengesteld. […] en niet is gebleken dat dit specifieke advies, of de conclusie die daaraan ten grondslag ligt, evident onjuist is.’10

Sinds de uitspraak in het kort geding over de avondklok, negeren rechters de proportionaliteit en hanteren de zogeheten Wednesbury-toets. Dit is een wezenlijk andere toets, die afkomstig is uit Engeland. Bij een dergelijke toets stelt de rechter vast of de handeling van de overheid evident onredelijk is of bijna idioot. Lord Diplock formuleert de toets als volgt: ‘So outrageous in its defiance of logic or accepted moral standards that no sensible person who had applied his mind to the question to be decided could have arrived at it.’11

De rechterlijke toetsing van coronamaatregelen richtte zich op de vraag of het advies van het OMT evident onjuist was. Het OMT dient maar één belang en dat is de bestrijding van de epidemie vanuit een medische invalshoek. Het gevolg is dat dit smalle belang alle rechtsvorming bepaalde. De geschiktheid, subsidiariteit en de belangenafweging werden effectief genegeerd.

De proportionaliteitstoets in de Wpg
In het genoemde wetsvoorstel is in artikel 58b een regeling opgenomen waarin de proportionaliteit wordt getoetst. Dit artikel luidt als volgt:
‘Artikel 58b. Reikwijdte en doel De bij of krachtens paragraaf 8 van dit hoofdstuk toegekende bevoegdheden worden, voor zover krachtens artikel 20 of 20a in werking gesteld, slechts toegepast voor de bestrijding van een epidemie van een infectieziekte behorend tot groep A1 of een directe dreiging daarvan en voor zover die toepassing: a. gelet op de ernst van de bedreiging van de volksgezondheid noodzakelijk en geschikt is; b. onder de geldende omstandigheden proportioneel is ten aanzien van het in de aanhef genoemde doel, en c. de uitoefening van grondrechten zo min mogelijk beperkt.’ Het valt op dat deze opsomming in grote mate overeenkomt met de deeltoetsen die volgen uit het proportionaliteitsvereiste, waarbij de proportionaliteit in strikte zin en de subsidiariteit in volgorde zijn omgedraaid. Dit is niet logisch. Een middel kan immers geschikt én subsidiair zijn, maar toch niet in verhouding tot het doel staan. Daarnaast staat in sub b niet expliciet aangegeven dat een belangenafweging plaats zal vinden, maar blijkt deze desondanks uit de MvT waarin is te lezen dat de verandering in 58b Wpg ‘geen materiële wijziging beoogt in de wijze waarop de belangenafweging plaatsvindt, maar vooral een verduidelijking.’12

Helaas blijkt ook uit deze passage dat de proportionaliteitstoetsing niet zal veranderen. Daarmee staat deze passage in schril contrast met de eerder verkondigde en breed uitgemeten ambitie van de regering aan het begin van de MvT “om de uitoefening van de grondrechten zo min mogelijk te beperken.”13 Die eerdere belofte wordt met dit wetsvoorstel dus niet waargemaakt.

Ook in de ‘Tijdelijke bepalingen bestrijding epidemie COVID-19’ stonden proportionaliteits- en subsidiariteitseisen, maar die hebben destijds niet geleid tot expliciete toetsing hieraan. Door de verbinding tussen de toets in artikel 58b en de bevoegdheden vastgelegd in artikel 20 en 20a ontstaat daarnaast het vermoeden dat de toets besloten ligt in ‘het gevoelen van de ministerraad.’14

Kortom, artikel 58b Wpg voegt niets toe aan de transparantie en controleerbaarheid van de overheid wanneer deze grondrechtenbeperkende maatregelen neemt met het oog op publieke gezondheid. Daarnaast zou een proportionaliteitstoets, bij een pandemie waarbij nieuwe wetenschappelijke inzichten en veranderende omstandigheden zich al snel opstapelen, niet eenmalig plaats moeten vinden. Een toets past in die omstandigheden niet in een lineair proces, maar zou onderdeel moeten zijn van een ‘feedbackloop’ die kan worden geheractiveerd zodra daar aanleiding toe is.


Nieuwe plek voor de grondrechtentoets
Wij doen twee voorstellen hoe in de toekomst de materiële grondrechtentoets wel plaats dient te vinden en wat dit betekent voor het wetsvoorstel. De Grondwet en de daarin opgenomen grondrechten moeten namelijk juist hun werk doen in tijden van crisis.

Vooropgesteld dient naar onze mening de aanbeveling van de OVV om een effectiviteitstoets te verbinden aan toekomstige maatregelen in de Wpg te worden opgenomen. Dat is uitermate relevant aangezien in dit rapport is vast komen te staan dat in de periode september 2020 tot juli 2021 verschillende maatregelen zijn genomen zonder dat hier de effectiviteit van vast is komen te staan. Vervolgens dient het artikel 58b, dat gaat over de proportionaliteitstoets, veel specifieker vorm te krijgen. Ervaringen uit het verleden geven hier niet automatisch vertrouwen voor de toekomst. Om de wettekst in overeenstemming te brengen met de volgorde van de materiële grondrechtentoets, dienen in ieder geval onderdeel b en c onderling gewisseld te worden. De subsidiariteit moet worden getoetst voor de
belangenafweging.

Voorts dient de uitgevoerde proportionaliteitstoets transparant, controleerbaar en dus in leesbare vorm onderdeel te worden van het debat met de Kamers. Dit dient opgenomen te worden in de procedurevoorschriften van het wetsvoorstel Wpg. De toets moet ook inzichtelijk zijn voor de samenleving. Dit zal de legitimiteit van maatregelen ten goede komen. Ook moet er meer duidelijkheid zijn over de vraag wanneer een nieuwe toets op zijn plaats is, opdat ook dit niet afhankelijk wordt gemaakt van het subjectieve ‘gevoelen van de ministerraad’. Het wetsvoorstel dient deze procedurele voorwaarden tot uiting te brengen. De wetgever en in het vervolg de regering dienen de belangenafweging nadrukkelijk te maken. De rechterlijke macht kan dit vervolgens toetsen omdat de afweging onderdeel is van de formele wet.

Daarnaast maakt het verschil in welke fase van een epidemie de regering optreedt. Anders dan in een acute crisisfase dient er een betere balans te zijn tussen enerzijds volksgezondheid en veiligheid en anderzijds de breed ervaren maatschappelijke gevolgen, zoals inperking van grondrechten en de brede volksgezondheid inclusief welzijn en andere ziekten dan de ziekte die op dat moment bestreden wordt.15 Uit het OVV-rapport volgt impliciet kritiek op het gebrek aan een materiële grondrechtentoets, omdat het beoogde doel niet altijd helder of heel algemeen was, de effectiviteit van maatregelen niet bekend was en de neveneffecten onvoldoende meegewogen zijn door de regering dan wel de Tweede Kamer. Het slechts door verschillende actoren benoemen van de groepen in de samenleving waar men zich zorgen om
maakte, is daarbij niet voldoende. Vanuit het uitgangspunt publieke gerechtigheid staat het CDA pal voor de rechtsstaat. Grondrechten beschermen de burger tegen macht van de overheid en vormen daarmee het normatieve hart van de democratische rechtsstaat. In een aangepaste Wpg, die grote macht verschaft aan de regering, past het daarom om de materiële grondrechtentoets en de uitvoering hiervan nadrukkelijk op te nemen.


1 C.J.A.M. Kortmann, Constitutioneel Recht, Deventer: Kluwer 2001, blz. 53.
2 De materiële grondrechtentoets moet onderscheiden worden van de formele grondrechtentoets. Deze laatste betreft het antwoord op de vraag of het bevoegd gezag de juiste wettelijke grondslag heeft gebruikt. De materiële grondrechtentoets gaat over de vraag onder welke voorwaarden grondrechten beperkt mogen worden.
3 Eerste tranche wijziging Wet publieke gezondheid met als titel: Wijziging van de Wet publieke gezondheid in verband met de bestrijding van een epidemie van infectieziekten behorend tot groep A1, of een directe dreiging daarvan, 14 september 2022, 36.194
4 Staatscommissie Grondwet, Rapport Staatscommissie Grondwet, November 2010, blz. 54.
5 Het komt onder meer direct aan de orde in Aanwijzing 2.11, 2.15 en 4.43 van de Aanwijzingen voor de regelgeving. Indirect is het proportionaliteitsprincipe aan de orde in Aanwijzing 2.3, 2.9 en 2.10 van de
Aanwijzingen voor de regelgeving.
6 Aanpak coronacrisis deel 2: september 2020 tot juli 2021, Den Haag: oktober 2022.
7 Idem, blz. 14.
8 Rb. Den Haag (vzr.) 16 februari 2021, ECLI:NL:RBDHA:2021:1100.
9 Hof Den Haag 26 februari 2021, ECLI:GHDHA:2021:285.
10 Rb. Den Haag (vzr.) 5 januari 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:41.
11 Council of Civil Service Unions v Minister for the Civil Service [1983] UKHL 6, paragraaf 410.
12 Tweede Kamer, vergaderjaar 2021-2022, 36 194, nr. 3, blz. 100.
13 Idem, blz. 6.
14 Artikel 20 Wpg en 20a voorstel Wpg.
15 Aanpak coronacrisis deel 2: september 2020 tot juli 2021, Den Haag: oktober 2022, blz. 28.

Markt met moraal

Column uitgesproken tijdens deelsessie ‘Markt met moraal’ op het CDA Congres 5-11-2022

“Wie niet steelt of erft, moet werken tot hij sterft.” zei mijn vader altijd.

Oké, je kan ook nog iets met aandelen of een uitkering maar voor de rest van de mensheid gelden toch wel de laatste woorden “werken tot je sterft”. En dan wordt het interessant. Want waar doe je dat dan? Dat werken. Veel mensen werken inmiddels als ambtenaar bij de verschillende overheden of bij semipublieke instellingen op het gebied van onderwijs, zorg, natuurbeheer. Maar ik wil het vandaag hebben over de echte economie. De markt. Daar waar mensen dingen maken of op een andere manier zelf voor omzet zorgen waar vervolgens een flink deel van afgeroomd wordt via belastingen. Belastinggeld waar die ambtenaren, onderwijzers, natuurbeheerders, vluchtelingenwerkers en al die andere belangrijke zaken van betaald worden. En niks ten nadele van het werk wat daar gedaan wordt maar dat werk kan alleen betaald worden als in de echte economie hard gewerkt wordt, geld verdiend wordt, het liefst veel geld verdiend wordt.

En dan wordt het interessant. Want er is iets heel geks aan de hand. In de Haagse politiek en in de media lijkt dat harde werken en geld verdienen bijzaak geworden. Ook vandaag gaat het over de moraal van de markt. Heel belangrijk. Toen ik staatssecretaris was, heb ik daar toch wel wat stenen in de vijver verlegd, bv de Franchisewet en de regulering van de digitale markten zoals bijvoorbeeld Digital Market Act. Maar toch. Waarom bespreken wij vandaag niet de vraag hoe überhaupt de markt hier houden. Hoe we uit de maakindustrie hier houden, hoe we de productie van voedsel hier houden, hoe we de chemie hier houden?

Paar voorbeelden uit het nieuws van de afgelopen weken:

“Aluminiumsmelterij Aldel Failliet”

“Nederlands ‘grootste vervuiler’ Tata Steelmoet sluiten”

“TX-1 voorgoed aan de kant” (visserij)

“Kalenderlandbouw past boer en verwerkers niet.”

“Bakkerij Van der Waal definitief failliet”

‘Chemelot (Limburg) draait op halve kracht vanwege energieprijzen”

Ik kijk met verbazing naar de programmering van de Nederlandse talkshows en nieuwsrubrieken. Dat niet avond aan avond hier de noodklok over geluid wordt.

De hoeveelheid mensen die in deze sectoren hun brood verdienen lijkt niet relevant. Het feit dat al deze economische activiteiten vervolgens met open armen ontvangen worden in andere Europese landen of daarbuiten lijkt ook niet belangrijk. Het gevolg dat Nederland afhankelijk wordt doet er blijkbaar ook niet toe.

Waar ik slecht tegen kan, is het schijnbaar ophalen van de schouders door bijvoorbeeld de pleitbezorgers van het maken van excuses over een fenomeen dat 150 jaar geleden is afgeschaft –en bij voorbaat al 230 miljoen moet kosten-, gesubsidieerde discriminatiebestrijders en beschermers van dieren en plantjes over het feit dat al die belangrijke en beschaafde onderwerpen betaald worden van belastingcenten van hardwerkende, praktisch opgeleide mensen en de bijbehorende bedrijven waar voor eigen rekening risico wordt ondernomen. Bedrijven die nu dus failliet gaan, ophouden te bestaan of naar het buitenland vertrekken.

Datzelfde bedrijfsleven wordt overigens wel gezien wanneer er maatschappelijke problemen moeten worden opgelost. Dan wordt de financiële dekking van Haagse compromissen gezocht in het verhogen van de lasten voor ondernemers.  Of we verplichten ondernemers met als doel arbeidsdiscriminatie te stoppen om een door de school aangewezen stagiaire in het bedrijf op te nemen. Dat laatste is natuurlijk geen enkel probleem wanneer je honderden personeelsleden hebt. Maar wanneer je een midden- of kleinbedrijf bent, bedank je mogelijk voor die eer. Daar zit rond 12 uur de  zogenaamde “directeur-grootaandeelhouder” met dat jongen of meisje die hij niet zelf heeft mogen selecteren te schaften (dat is een ander woord voor lunchen).

Het is goed dat wij hier praten hoe we moraal in de markt krijgen en houden. Maar de Haagse bovenlaag (bestuurlijk, politiek, ambtelijk) heeft zo door de bank genomen geen idee meer van ondernemerschap. Dat een investering ook terug verdiend moet worden en dat daar een bepaalde tijd voor staat. Dat gebrek aan inzicht is een groot probleem en dan vooral voor onze samenleving. Het MKB is namelijk werkgever voor 7 van de 10 mensen in loondienst. Het bedrijfsleven zorgt dat wij te eten hebben, bouwt en renoveert onze huizen, houdt ons landschap mooi, innoveert, zorgt dat de winkelstraten gezellig zijn, dat je met de liefde van je leven uit eten kunt. Het levert belastingopbrengsten op. Dat is het moraal van mijn verhaal.

Markt met moraal. Uiteraard! Maar graag ook even nadenken hoe we de industrie en de middenstand overeind gaan houden.

Mona Keijzer

Pandemische paraatheid

Tijdens het congres Pandemische Paraatheid over de vraag wat de aanbevelingen zijn voor de toekomst, sprak ik de volgende column uit.

Foto: Jeroen Paling

“Kan ik nou niet een spuitje krijgen?!” vroeg mijn vader (81 jaar) ergens in mei jl. aan mijn man die arts is. Mijn pa was klaar met het leven. Chronische rugpijn door botontkalking hadden al jaren veel pijn gegeven. Het was op. Mijn vader, geboren in 1940 is niet opgegroeid in de tijd van maakbaarheid en ratio. Maar inmiddels was hij daar wel aan gewend geraakt en vroeg hij dus om een rimpelloos einde.

Ratio, maakbaarheid, voor alles een systeem met oplossingen gebracht inclusief communicatie- en nudgingtraject. Het is dé beleidsaanpak van deze tijd. Daar waar tot ver in de 20e eeuw de absolute waarheid nog van de kansel kwam, komt hij in deze tijd van een wetenschappelijk en/of politiek katheder. En heb niet het lef om het ter discussie te stellen.

Uit een recent onderzoek van SCP blijkt dat mensen in meerderheid het principe steunen dat zij zelf verantwoordelijk moeten zijn. Maar ook zien zij een grote rol weggelegd voor de overheid bij het aanpakken van maatschappelijke thema’s die dat vervolgens via pakketten van maatregelen doet, zonder erbij na te denken dat er een dag komt, dat diezelfde overheid hún leven komt aanpassen aan het dominante beleidsnarratief.

Het menselijk leven, het samenleven is echter gestoeld op iets anders dan ratio en systemen. Namelijk op onderlinge verbondenheid, verantwoordelijkheid, menselijke waardigheid. Een van de nadelen van een overheid die dwingend via pakketten van maatregelen allerlei maatschappelijke problemen aanpakt, is dat burgers gaan denken dat alles dan goed komt. Wanneer er mensen zijn die zich er niet aan houden, dan verdienen die ook geen compassie. Want ja, had dan ook maar de regels gevolgd! Maakbaarheid leidt dus ook tot verlies van onderlinge compassie.

Ik ben meer van het subsidiariteitsdenken. Dat gaat ervan uit dat mensen heel goed in staat zijn hun eigen leven volgens hun waarden vorm te geven. In deze tijd worden mensen geregeld gezien als beleidselementen die zich hebben te gedragen naar de visie en het bijbehorende bouwplan van een beperkte groep. Wanneer burgers dit niet pikken en gaan bokken, worden ze gediskwalificeerd en gezien als onvoldoende onderlegd, opgeleid, intelligent, beschaafd en dus eigenlijk niet echt in staat om hún leven en samenleven vorm te geven. Zij moeten in het gareel gehouden worden.

Mensen willen echter van nature van betekenis zijn en zijn van daaruit gericht op het bouwen van een samenleving die henzelf en de mensen die hun nabij zijn ondersteunt. Volgens hún eigen plan.

Rigide beleidssystemen gebaseerd op ratio en maakbaarheid staan daar niet zelden haaks op. Het coronabeleid is daar een vreselijk voorbeeld van geweest. Maar ook op dit moment heb je daar in NL voorbeelden van. Ik noem er twee.

In NL zijn Natura2000-gebieden aangewezen met daarin te beschermen plantjes en diertjes. Hoe dat ooit zo ontstaan is en of 200 kilometer verderop deze ook voorkomen is niet relevant. Goede boerenbedrijven die een voorbeeld zijn voor de rest van de wereld en er soms al generatielang werken, leven en verbonden zijn met de gemeenschap aldaar, moeten verdwijnen. Een ooit gekozen systeem is bepalend geworden ongeacht de consequenties hier en nu.

Na de Tweede Wereldoorlog is met recht en reden het Vluchtelingenverdrag gesloten. Deze is verder ingevuld via wetten, richtlijnen en protocollen.  Inmiddels zijn we in een situatie beland waarin ik geen juridisch houdbare oplossing meer zie voor een groot probleem dat velen in de armen van extremisten zal jagen. Elk jaar komen er grote aantallen vreemdelingen bij. We hebben een fantastisch systeem van sociale advocatuur en andere begeleiding opgetuigd waardoor asielzoekers en vluchtelingen uiteindelijk bij de rechter in het gelijk gesteld worden of om andere redenen blijven. Dat we inmiddels de woningen, de leraren, het zorgpersoneel niet meer hebben om al deze mensen jaar na jaar te huisvesten is niet van belang. Dat de tegenwoordige jongeren inmiddels richting de 30 gaan voor ze een eigen betaalbare woning vinden om een gezin te stichten ook niet.

De verdedigers anno nu van de ooit vastgestelde wetten en kaders die aan de wieg van de bestaande crisissen staan, verbazen mij steeds meer. Hun ontkenning van deze werkelijkheid doet velen die niet in staat zijn de nadelige effecten van Haags beleid af te kopen het geloof in hun volksvertegenwoordigers verliezen.

De woorden van deze verdedigers klinken vaak als de einde-der-tijdenpredikanten die voor jou de enige verlossing in de aanbieding hebben. Volg je ze niet, dan ben je een vreselijk mens en in ieder geval reddeloos verloren. En je kleinkinderen erbij. 

Ik geloof er niks van. En mijn pa? Hij ook niet. Dat bepalen we zelf wel, zei hij altijd.

Mijn pa. Gelukkig hebben wij de tijd gekregen om afscheid van hem te nemen. Twee weken hebben wij aan zijn bed gezeten en zijn handen kunnen vasthouden, hem slokjes water kunnen geven, ’s nachts bij hem gewaakt. Mijn broer, zus, ik, onze wederhelften en onze kinderen. Langzaam hebben wij hem zwakker zien worden, kwetsbaarder. Ik ben ervan overtuigd dat dit proces geholpen heeft om alles nog eens een keer of voor het eerst tegen elkaar te zeggen. Ik moet er niet aan denken dat de maakbare, rimpelloze oplossing er geweest was of (om bij het onderwerp van vandaag te blijven) dat deze twee weken zich in de tijd van het coronabeleid hadden afgespeeld.

De momenten in een mensenleven die ertoe doen zijn niet maakbaar, rationeel of passend in een systeem. Maar geldt dat eigenlijk niet voor veel en veel meer?

Dat zou mijn aanbeveling zijn voor de toekomst.

Foto: Jeroen Paling